Provinciale heffingen

Wat willen wij bereiken?

Uit provinciale ofwel lokale heffingen ontstaan inkomsten, betaald door de burgers en – in mindere mate- het bedrijfsleven. Met lokale heffingen creëren wij de mogelijkheid aanvullend (op onder meer de uitkering uit het provinciefonds) collectieve voorzieningen te financieren, zoals deze in de verschillende programma’s zijn opgenomen. Bij het heffen gaan wij zoveel mogelijk uit van het profijtbeginsel, waarbij het uitgangspunt is dat degene die profiteert van een voorziening, voor die voorziening betaalt. Het profijtbeginsel manifesteert zich sterker bij heffingen dan bij belastingen. Deze paragraaf geeft de door Provinciale Staten vastgestelde beleidslijnen en te realiseren belastingopbrengsten weer. Bij het heffen houden wij rekening met interne en externe kaders en wet- en regelgeving, waaronder verschillende artikelen uit de Provinciewet. Daaruit komt het volgende naar voren:

Lastendruk

De provinciale heffingen bepalen, zij het in geringe mate, de collectieve lastendruk en zijn dus mede bepalend voor de omvang van het besteedbaar inkomen. Wettelijk mag het bedrag van een provinciale belasting niet afhankelijk worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen.

Lokale heffingen moeten overheidsoptreden legitimeren

Wat krijgt de burger terug voor de betaling aan de provincie? Wij streven naar evenwicht tussen het ervaren van overheidsoptreden en de hoogte van het te betalen bedrag. In de Provinciewet staat dat provinciale opcenten tot een bepaalde limiet geheven mogen worden en in het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) staat dat de lokale heffingen maximaal kostendekkend mogen zijn. De opbrengsten van de heffingen zijn bij speciale wetten aan limieten gebonden. Bij overtreding van deze regels kan de rechter de desbetreffende heffingsverordening onverbindend verklaren.

Realiseren sluitende begroting door minder uitgaven en niet door meer heffen

In het Coalitieakkoord 2015-2019 is aangegeven dat structurele uitgaven structureel gedekt worden. Ruimte voor nieuw beleid is er uitsluitend als er wordt bezuinigd of als er sprake is van structureel hogere inkomsten. De opcenten worden niet verhoogd. Noord-Holland blijft de provincie met het laagste opcententarief.

Wat gaan we daar voor doen?

Wij innen jaarlijks de volgende lokale heffingen:

  • Belastingen: betalingen voor uitvoering van collectieve vormen van dienstverlening met een algemeen belang. De provincie kent provinciale opcenten op de hoofdsom van de motorrijtuigenbelasting. De opbrengst van deze belasting is een algemeen dekkingsmiddel.
  • Heffingen: betalingen voor uitvoering van publiekrechtelijke dienstverlening. De Provincie Noord-Holland kent de nazorgheffing gesloten stortplaatsen en de grondwaterheffing.
  • Rechten: betalingen voor individuele dienstverlening van typische overheidsdiensten van publiekrechtelijke aard. De Provincie Noord-Holland kent leges en overige rechten.

Belastingen: opcenten

De motorrijtuigenbelasting (hierna: MRB) wordt geheven over het bezit van een motorvoertuig. De Belastingendienst verzorgt de heffing en inning van de MRB, waarop de provinciale opcenten meeliften. Bovenop de MRB betalen houders van personenauto’s en motoren ‘provinciale opcenten’. De provincies stellen zelf hun opcententarief vast, tot een wettelijk bepaald maximum. Het huidige tarief in de provincie Noord-Holland bedraagt 67,9 opcenten.
Sinds 2016 werkt een verandering in de provinciale belastinggrondslag (bijvoorbeeld de verhuizing van een grootwagenparkhouder/ leasebedrijf naar een andere provincie) direct door in de verdeling van het provinciefonds. Een verandering in de grondslag heeft een egaliserende werking in de uitkering provinciefonds.
Het volume belaste motorvoertuigen is in 2016 licht toegenomen. Deze toename leidt tot een structureel hogere opbrengst. Op basis van de gewichtsuitdraai per 01-01-2016 wordt de raming van de motorrijtuigenbelasting met € 5,4 miljoen naar boven bijgesteld. Naast de lichte toename van belaste voertuigen wordt de hogere opbrengst veroorzaakt door het onder het half tarief brengen van de zogenaamde plug-in-hybrides. In de Wet uitwerking autobrief II werd besloten dat vanaf 2016 tot 2020 het nihiltarief blijft behouden voor de motorrijtuigenbelasting (en opcenten) voor volledig emissievrije ofwel elektrische auto’s. Voor plug-in-hybrides (met een CO2-uitstoot van niet meer dan 50 gram/km) is tot en met 2018 een half-tarief ingevoerd. Het effect daarvan is in de (meerjaren)raming verwerkt. In het ingediende aangepaste wetsvoorstel Wet uitwerking autobrief II wordt voorgesteld de 125 kilo gewichtsaftrek voor hybride personenauto’s per 1 januari 2017 te laten vervallen. Op het moment van schrijven van deze paragraaf was dit nog voorstel van wet en derhalve is het, overigens thans nog onbekende, effect hiervan nog niet in de meerjarenraming verwerkt.
Bij Zomernota  2016 zijn onderstaande ramingen 2016 t/m 2019 en verder doorlopend tot 2024 verwerkt.

Jaar

2016

2017

2018

2019

Begroting 2016

190,0

190,0

190,0

190,0

Zomernota 2016

195,4

195,4

195,4

195,4

Verschil

+ 5,4

+ 5,4

+ 5,4

+ 5,4

Heffingen

Nazorgheffing gesloten stortplaatsen *

In de zogenaamde Leemtewet is op 1 april 1998 een regeling in de Wet milieubeheer opgenomen (artikelen 15.44, 15.45 en 15.47) over de nazorg van operationele stortplaatsen. Dit zijn stortplaatsen waar het storten van afvalstoffen niet vóór 1 september 1996 is beëindigd. In deze wet is bepaald dat de provincies bestuurlijk en financieel ervoor verantwoordelijk zijn dat deze stortplaatsen na sluiting geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaken. Daartoe dient eeuwigdurende nazorg plaats te vinden. Dit houdt in dat maatregelen genomen dienen te worden om bodem beschermende voorzieningen op gesloten stortplaatsen in stand te houden, te onderhouden, te herstellen en eventueel te vervangen. Voorts dienen de bodem beschermende voorzieningen regelmatig geïnspecteerd en de bodem onder de stortplaats onderzocht te worden. Ter bestrijding van deze kosten is een nazorgheffing ingesteld die wordt geheven bij de exploitanten van de operationele stortplaatsen. De jaarlijkse heffing wordt berekend op basis van het doelvermogen dat aanwezig moet zijn bij sluiting van de stortplaats en het opgebouwde kapitaal in het Nazorgfonds. Voor 2017 wordt geen heffing geraamd. De heffingen worden in het Nazorgfonds gestort, dat uitsluitend voor nazorg is bestemd. Het Nazorgfonds is een bij wet vastgestelde rechtspersoon. In het Nazorgfonds wordt een zodanig kapitaal opgebouwd, dat uit het rendement daarvan de eeuwigdurende nazorg gefinancierd kan worden. Het Nazorgfonds bevatte per 1 januari 2016 ongeveer € 45,5 miljoen. Per 1 januari 2017 zal het saldo van de reserve geopende stortplaatsen naar verwachting circa € 47,7 miljoen omvatten, inclusief verwachte rentebaten (rekenrente 5%) minus de kosten.
*)De verordening Nazorgheffing is vastgesteld bij statenbesluit van 29 maart 1999, nummer 19 (Provinciaal blad 1999/25), de meest recente tarieventabel 2016 bij statenbesluit van 14 december 2015, nummer 72 (Provinciaal blad 2016/9).

Grondwaterheffing *

In december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De heffing is bestemd ter bestrijding van een groot deel van de kosten die zijn verbonden aan het grondwaterbeheer die ten laste van de provincie komen. De kosten-batenverhouding wordt bij balansvoorziening geregeld. Dit houdt in dat een heffingsoverschot, veelal veroorzaakt door eenmalige grote grondwateronttrekkingen, in de voorziening wordt gestort en dat een heffingstekort uit de voorziening gedekt wordt. Hiermee wordt ook voorkomen dat het heffingstarief onnodig fluctueert. Heffingplichtig zijn de onttrekkers van 12.000 m³ of meer grondwater per heffingsjaar. Het tarief is in 2010 vastgesteld op € 0,0085 per m³ onttrokken grondwater. Voor 2017 wordt een heffingsopbrengst geraamd van  € 730.000.
 *)De vigerende Grondwaterheffingsverordening is vastgesteld bij statenbesluit van 9 november 2009, nummer 61 (Provinciaal blad 2009/150).

Rechten *

Leges, ook rechten genoemd, zijn betalingen die de overheid krachtens algemene regels vordert ter zake van een concrete door haar in haar functie als zodanig individueel bewezen dienst. Er is sprake van een dienst indien degene, voor wie de handeling wordt verricht, rechtstreeks en in overheersende mate een individueel belang heeft bij deze handeling. Daarmee onderscheiden de rechten zich van belastingen. Zuiver publiekrechtelijke handelingen van de overheid, zoals het verlenen van vergunningen of ontheffingen zijn diensten in deze zin. Uitgangspunt van Provinciale Staten is dat leges kostendekkend zijn of worden. Provinciale Staten voeren als beleid dat kostendekkendheid in eerste instantie bereikt wordt door het optimaliseren van efficiency en in tweede instantie door het verhogen van de tarieven. Dit beleid vereist inzicht in de kostenstructuur, kostenbeheersing en kostentoerekening.  Voor 2017 worden de legesopbrengsten geraamd op € 1,6 miljoen. In deze opbrengst zijn hogere leges van WABO gerelateerde baten begrepen van € 325.000 voor de Zeesluis IJmuiden en € 150.000 voor de Markermeerdijk. Voor niet-WABO gerelateerde vergunningen is een legesopbrengst van € 427.000 geraamd.
*)De meest recente Legesverordening is vastgesteld bij statenbesluit van 7 december 2009, nummer 80 (Provinciaal blad 2009/166) en de meest recente Tarieventabel 2016 bij statenbesluit van 14 december 2015 (Provinciaal blad 2015/178).

Wat gaat het kosten?

Voor 2017 ramen wij aan lokale heffingen voorlopig een totaalbedrag van € 198,1 miljoen.

Categorie

Soort

Begroting 2017

Belastingen

Opcenten

195,4 miljoen

Heffingen

Nazorgheffing gesloten stortplaatsen

0,0 miljoen

Grondwaterheffing

0,7 miljoen

Rechten

Leges

2,0 miljoen

Totaal

198,1 miljoen

Onbenutte belastingcapaciteit

Het maximum aantal opcenten dat provincies mogen heffen wordt jaarlijks geïndexeerd met de tabelcorrectiefactor (ongeveer inflatie volgend). De theoretische opbrengst vanwege onbenutte belastingcapaciteit bedraagt in 2017 circa € 121 miljoen en kan hoger of lager uitvallen op basis van de voertuigvolumegegevens uit de halfjaarlijkse gewichtsuitdraai.

Noord-Hollandse heffing van opcenten interprovinciaal vergeleken

Provincies mogen per 1 januari 2016 maximaal 110,6 opcenten heffen. Verwacht wordt dat het maximum voor 2017 wordt vastgesteld op 111,0 opcenten. Noord-Holland heft sinds 2001 het laagste opcententarief. In onderstaande vergelijking wordt aangetekend dat de tarieven voor 2017 voorlopig zijn en nog vastgesteld dienen te worden door de provinciale besturen.

Naam provincie

Tarief 2016

Tarief 2017

Maximumtarief
2016/2017 *

% benut
2016/2017

Friesland

68,8

70,2

110,6/111,0

62,2/63,2

Groningen

88,9

88,9

110,6/111,0

80,4/80,1

Drenthe

92,0

92,0

110,6/111,0

83,2/82,9

Overijssel

79,9

79,9

110,6/111,0

72,2/72,0

Flevoland

77,4

78,2

110,6/111,0

70,0/70,5

Gelderland

88,7

89,2

110,6/111,0

80,2/80,4

Utrecht

72,6

72,6

110,6/111,0

65,6/65,4

Noord-Holland

67,9

67,9

110,6/111,0

61,4/61,2

Zuid-Holland

92,0

92,0

110,6/111,0

83,2/82,9

Noord-Brabant

76,1

76,1

110,6/111,0

68,8/68,6

Zeeland

82,3

82,3

110,6/111,0

74,4/74,1

Limburg

77,9

77,9

110,6/111,0

70,4/70,2

Gemiddeld

80,4

80,6

110,6/111,0

72,7/72,6

Het maximumtarief 2017 moet nog worden geïndexeerd met de nog niet vastgestelde tabelcorrectiefactor en zal naar verwachting op 111,0 uitkomen.

Kostendekkendheid leges in 2017

Kosten uitbesteding (omgevingsdienst)

Toerekening externe kosten (10%)

787.000 

Toerekening overhead (5%)

36.000

Totaal kosten

823.000

Legesinkomsten

813.000

Dekkingspercentage

98,8%

De uitvoering van de vergunningverlening en handhaving is opgedragen aan de omgevingsdiensten en is opgenomen in de lump-sum bekostiging. De bekostiging van de omgevingsdiensten middels verrekening van producten en diensten is in voorbereiding. Op basis van een raming van de omgevingsdiensten van de uitvoeringskosten voor reguliere Wabo vergunningen zijn de in 2017 te verwachten legesopbrengsten nagenoeg kostendekkend.